En dan zie je iemand zo fronsend kijken, die is het er dus duidelijk niet mee eens, en dan.. ja, dan loopt de spanning wel op.’
‘Je ziet ze afhaken, bij wijze van spreken.’
Of: ‘Ze zien natuurlijk donders goed hoe gespannen ik ben en nemen me dan niet meer serieus.’
Is dit voor jou ook herkenbaar?
En helpt het je, om deze gedachten te hebben?
Niet hè.
Ze roepen juist extra spanning op.
Het slechte nieuws is dat je zulke negatieve* gedachten niet uit kunt bannen, ze komen immers gewoon op. Samen met de onvermijdelijke spanning.
* Want dat is het ook nog eens, we denken meestal niet, zozo, die man zit enthousiast te glimlachen, die vind mijn presentatie echt duidelijk helemaal gewéldig. Trouwens, dat vindt iedereen volgens mij!
Het goede nieuws?
Die gedachten zijn vaak maar ideeën, en die spanning is helemaal niet zo erg.
Eerst even over die gedachten:
Meestal zijn dit aannames. Terwijl jij ze al lang en breed voor waar hebt aangenomen.
Je ziet iets (een blik, bewegingen, of iets anders), wat je vervolgens interpreteert. Dat kun je helemaal ‘spot on’ doen, maar je kunt er ook helemaal naast zitten.
‘Je ziet ze afhaken’, bijvoorbeeld.
Is dat zo? Haken ze af? En zo ja, waar komt dat door? Jouw saaie verhaal, of doordat je iets zegt wat een bepaalde associatie heeft, of misschien dat ze een tussenstap in je verhaal hebben gemist?
Het is dus belangrijk om je aanname te checken. Ook en juist als hij klopt, want dan wil je weten wat de oorzaak is.
Dit is over het algemeen geen gewoonte van bèta’s: Om interactie te hebben bij een presentatie en te checken bij toehoorders of ze het nog kunnen volgen.
Terwijl dat essentieel is voor het vasthouden van de aandacht.
Als je het te spannend vind om tijdens je presentatie vragen te stellen of ogenschijnlijke desinteresse te checken, ga het dan tenminste achteraf nog even na.
Toen ik zelf in 2011 als ondernemer begon en in een voor mij nieuwe rol, met een nieuw verhaal voor groepen kwam te staan, deed ik het zo:
Als ik iemand op de voorste rij zag fronsen, ging ik daarna bij de borrel even vragen wat hij er van had gevonden. Meestal kreeg ik een antwoord in de sfeer van: ‘Ik moest wel even nadenken over wat je zei’ of: ‘Ik vroeg me af hoe ik dit kon toepassen’.
Door deze feedback te verzamelen, werden die fronsende blikken voor mij minder een ding.
En bovendien kon ik iets met de opmerkingen. Zo ging ik vaker praktische toepassingen in mijn verhalen noemen, omdat ik wist dat mijn publiek daar behoefte aan had.
Ook mensen die zich misschien minder druk maken om het publiek, of van nature minder moeite hebben met presenteren, hebben gedachten die hen niet helpen, zoals:
‘Het moet wel in één keer goed.’
Of: ‘Deze groep moet overtuigd worden’
Ook deze gedachten kun je checken, bij zowel jezelf als je publiek. Is dit zo? En is het reëel? En ook hier is het benoemen een prima manier om de aandacht vast te houden.
Het hoeft dus niet altijd als vraag, je kunt ook zeggen:
‘En nu komt het deel dat ik jullie helemaal ga overtuigen van dit geweldige plan.’
Dan heb je de aandacht wel hoor.
Het hangt natuurlijk van jezelf en de situatie af wat je precies vraagt of zegt.
Maar zeg of vraag iets, voordat je aan de haal gaat met de aannames.
En dan nog even over die spanning: Dat mag dus gewoon hè.
Wanneer je geen enkele spanning of beroering zou voelen wanneer een groep mensen naar je kijkt en luistert, dan zou ik me zorgen gaan maken.
Bovendien zitten toehoorders helemaal niet te wachten op een soort perfect verhaal van een perfect persoon.
Daar wordt je zelf toch ook niet warm van?
Wel wil je de spanning natuurlijk binnen de perken houden, zodat het niet in de weg hoeft te staan van je inhoudelijke verhaal.
Check dus je aannames, om te zien of je het jezelf niet moeilijker maakt, en onnodige spanning toevoegt.
Wil je hier meer over leren? Meer informatie over de incompany Presentatietraining speciaal voor bèta’s vind je hier.
Geef een reactie